Biografisch Woordenboek van Nederland: 1780-1830

 
English | Nederlands

Rosenveldt

ROSENVELDT, Frederikus Adrianus, acteur ('s-Gravenhage 20-3-1769 - Amsterdam 18-11-1847). Zoon van Frederikus Hendrikus George Rosenveldt, kapper en pruikenmaker, en Hendrika de Meijer. Gehuwd omstreeks 1786 met Elisabeth Guldie (?-1793). Uit dit huwelijk werden 3 kinderen geboren, van wie er 2 jong overleden. Na haar overlijden (in 1793) gehuwd op 5-7-1801 met Engelberta Wenzel (1768-1851). Tussen 1798 en 1810 werden uit deze verbintenis 5 kinderen geboren, van wie er 2 jong overleden.

Frits Rosenveldt werd geboren als zoon van een kapper, die een eigen zaak had nabij het Binnenhof. Ondanks zijn geringe komaf leerde Frits tijdens zijn kindertijd lezen, schrijven en rekenen. Op voorspraak van een vooraanstaande klant van vader Rosenveldt trad hij op zijn dertiende toe tot het eskadron Gardes du Corps, de bereden lijfwacht van erfstadhouder Willem V. Toen in de loop van de jaren tachtig van de achttiende eeuw de conflicten tussen de Patriotten en Orangisten steeds hoger opliepen, kwam er een voortijdig einde aan Rosenveldts militaire carriëre. Het besluit van de Staten van Holland om de Gardes du Corps van hun eed van trouw aan de stadhouder te ontslaan, was voor de Prinsgezinde Frits namelijk zo onverteerbaar dat hij op 20 oktober 1786 de legerdienst verliet.

Mogelijk omdat hij als militair aan amateurtoneel had gedaan, koos de jonge Rosenveldt daarop voor een loopbaan als 'tooneelist'. In 1786 werd hij aangenomen bij de reizende theatergroep van Willem van Dinsen en diens vrouw Catharina Kraijesteijn. Bij deze 'Nederduitsche Tooneelspeeleren en Operisten' zou Rosenveldt zich in het theatervak bekwamen. De later bekende acteur en theaterdirecteur Ward Bingley maakte eveneens deel uit van de troep van Van Dinsen en met hem raakte hij bevriend. Omstreeks deze tijd trad Rosenveldt voor de eerste maal in het huwelijk. Zijn echtgenote was Elisabeth Guldie, over wie weinig bekend is. Het paar kreeg drie kinderen, van wie er twee jong overleden. Bij de geboorte van het derde kind, in 1793, stierf Elisabeth in het kraambed.

Toen in 1794 de Franse revolutionaire legers de Republiek der Verenigde Nederlanden bedreigden, onderbrak Rosenveldt zijn toneelcarrière en nam hij op 8 februari dienst in het Staatse leger bij het regiment 'Roode Huzaren'. Rosenveldt werd aangesteld als kwartiermeester. Hij nam deel aan gevechten tegen de Fransen, die in de loop van 1794 Staats-Brabant binnenvielen, en liep daarbij een tweetal verwondingen op: een sabelhouw in zijn rechterhand en een kogelwond aan zijn rechterbeen. Na verpleging in een veldhospitaal werd Rosenveldt op 1 december 1794 uit actieve dienst ontslagen. Die winter bezetten de Fransen de Republiek en vluchtte Willem V met zijn gezin naar Groot-Brittannië.

Nadat hij van zijn verwondingen was hersteld, keerde Rosenveldt begin 1795 terug naar het toneel. Hij sloot zich echter niet opnieuw aan bij de troep van Van Dinsen, maar verbond zich aan het gezelschap van zijn ex-collega en vriend Ward Bingley, dat de schouwburg van Rotterdam - en geregeld ook die van Den Haag - bespeelde. Van dit ensemble maakte ook de rooms-katholieke actrice Engelberta Wenzel deel uit, en met haar begon Rosenveldt een relatie, waaruit in 1798 een zoon en in 1799 een dochter werden geboren. In de zomer van 1801 trouwden zij, waarna er nog drie kinderen volgden, van wie er twee op jonge leeftijd overleden.

Had Roseveldt zich voorheen steeds toegelegd op dramatische rollen, bij het gezelschap van Bingley werd ontdekt dat hij vooral over een komisch talent beschikte. Dat bleek in zijn vertolking van de schildknaap 'Sanche Pance' in Don Quichot op de bruiloft van Kamacho van Pieter Langendijk, van 'Fips' in het blijspel De gevaarlijke buurman van August von Kotzebue en van 'Jacquinot' in het zangspel De twee grenadiers, of Het misverstand van Joseph Patrat. Met deze rollen verwierf Rosenveldt zich bij het Rotterdamse theaterpubliek grote populariteit, en ook critici roemden zijn talent. Zo noemde de schrijver van de Tooneelkundige brieven hem in 1808 'een der zonderlingste carricaturen, welken ooit het tooneel hebben betreden; men behoeft hem slechts aantezien om in lachen uittebarsten' (p. 119). Rosenveldt wist het publiek zelfs zonder een woord te zeggen aan het lachen te maken, zou het Algemeen Handelsblad (29-11-1847) na zijn dood schrijven. 'Gebaarden, stem, en inzonderheid gelaatstrekken, alles wist hij in een juist verband te doen werken...; en ofschoon hij niet altoos, vooral in zijn eersten tijd, van overdrevenheid vrij te pleiten was, had hij de bijzondere bekwaamheid, de aanschouwers te doen gelooven, dat zij waarheid zagen'.

Naast zijn theateroptredens schreef Rosenveldt twee oorspronkelijke toneelwerken en vertaalde hij vijf stukken uit het Frans. Op 15 april 1809 was de première van zijn blijspel Ja of Neen, met de auteur zelf in de rol van hoofdpersoon 'Trekvoet' - een geleerde schoenlapper die verwikkeld raakt in een gecompliceerd huwelijksspel. Het luchtige stuk was volgens critici 'geheel in zynen trant geschreven', maar toch iets te 'laagboertig ... om aan een beschaafd publiek op den duur te kunnen voldoen' (Toneelkundige brieven, vervolg, 119). In 1812 volgde het blijspel De gewaande duivel.

Kort daarop veranderde de politieke situatie in Europa ingrijpend. Nadat keizer Napoleon in oktober 1813 in de 'Volkerenslag' bij Leipzig een verpletterende nederlaag had geleden, werd duidelijk dat ook aan de heerschappij van de Fransen in de Noordelijke Nederlanden spoedig een einde zou komen. Eind 1813 begonnen Oranjegezinden zich in heel het land te roeren, en op verscheidene plaatsen moest de politie opstootjes onderdrukken. Op zaterdag 13 november veroorzaakte Rosenveldt op het toneel van de Rotterdamsche Schouwburg een Orangistische rel, die hem duur zou komen te staan. Die avond stond een uitvoering van De Twee Grenadiers, of Het misverstand op het programma. Toen de gevierde acteur in de tweede akte op het toneel verscheen getooid met een hoed waarop hij demonstratief een oranje lint had bevestigd en luidkeels 'Oranje Boven!' begon te roepen, werd die kreet al snel door het publiek overgenomen. Vanwege de chaos die daarop in de schouwburg ontstond, moest de voorstelling worden gestaakt. Een enthousiaste menigte droeg Rosenveldt vervolgens op de schouders naar zijn woning aan de Schiekade.

Nog dezelfde nacht lichtte de Franse politie de onruststoker van zijn bed. Een huiszoeking leverde overigens niets op, omdat zijn echtgenote Engelberta het gewraakte oranje lint in de voering van een van haar jurken had genaaid. De volgende ochtend werd Rosenveldt in alle vroegte overgebracht naar Breda, waar zich een sterk Frans garnizoen bevond. Toen dit op 10 december de stad moest ontruimen, werden alle gevangenen meegevoerd naar Frankrijk. Begin 1814 leek het erop dat de onfortuinlijke acteur zijn avontuur niet zou overleven, nadat een militair tribunaal hem en enkele anderen ter dood had veroordeeld. Maar door inmenging van een Franse sergeant, die evenals Rosenveldt vrijmetselaar was, werd de executie uitgesteld. Gelukkigerwijs veroverden geallieerde troepen vervolgens het Franse kamp en lieten de gevangenen gaan. Rosenveldt nam, na zijn vrijlating, op 23 februari 1814 dienst bij een kleine eenheid van Fransen die waren overgelopen naar de geallieerden. Nog geen maand later werd hij bij Versailles krijgsgevangen gemaakt door Franse soldaten. Na een gevangenenruil diende hij nog korte tijd als eerste luitenant bij de 9de compagnie Hollandse Pioniers om uiteindelijk eind mei terug te keren naar Rotterdam.

Daar werd Rosenveldt als een held ontvangen. Een week na zijn terugkeer stond hij alweer op de planken van de Rotterdamsche Schouwburg, voor een stampvolle zaal. Het aanplakbiljet voor de voorstelling, op 6 juni 1814, kondigde aan dat Rosenveldt, 'die als slachtoffer der Revolutie, zoo lang van ons is verwijderd geweest', zou spelen in de blijspelen De gebannen Amor van Von Kotzebue en De belagchelijke zelfmoord van Alphonse Martainville. Directeur Bingley kreeg geen kans voor een welkomstwoord vanwege het luide gejuich van de verzamelde theaterbezoekers. Rosenveldt dankte hiervoor met een toespraak die hij, symbolisch genoeg, besloot met de woorden 'Vivat Oranje'. Hierna zou hij nog tweemaal in Rotterdam spelen: de opbrengsten hiervan kwamen geheel ten goede aan hem en zijn gezin. Van koning Willem I ontving Rosenveldt een jaargeld.

In het najaar van 1814 kwam er een einde aan de lange samenwerking tussen Bingley en Rosenveldt. Het is onduidelijk wat hiervan de reden was. Wellicht had de wisseling van standplaats van Bingley's gezelschap van Rotterdam naar Den Haag er iets mee te maken. Vreemd genoeg zou Rosenveldt in de dertig jaar die volgden nooit meer in Rotterdam optreden, hoewel hij daar toch erg populair was. Mogelijk bevatte het contract dat hij korte tijd hierna sloot met de Stadschouwburg in Amsterdam een clausule die hem dit verbood.

In oktober 1814 verbond Rosenveldt zich aan de Amsterdamsche Stadsschouwburg, die bespeeld werd door het gezelschap van de acteurs Andries Snoek, Theo Majofski en Johanna Cornelia Wattier. Tot aan zijn dood in 1847 zou Rosenveldt hier op de planken staan, op een korte onderbreking van 1842 tot 1844 na. In Amsterdam speelde Rosenveldt min of meer dezelfde rollen die hij onder Bingley had gespeeld. Veel succes had hij bijvoorbeeld met zijn komische vertolking van de spion 'Vosmeer' in Gijsbreght van Aemstel van Joost van den Vondel, hoewel sommige critici betwistten of dit stuk wel als blijspel moest worden gespeeld.

Ook populair was Rosenveldts vertolking van de gierigaard 'Vegezak' in De Vrek van Molière, in de blijspelbewerking van de Duitse schrijver Heinrich Zschokke. Over de aard van dit stuk waren de critici eveneens verdeeld: 'Is De Vrek van Molière een kluchtspel (farce) of een karakterstuk (pièce à caractère)?', vroeg De Tooneelkijker zich in 1817 af, om Rosenveldts vertolking van 'Vegezak' vervolgens te bestempelen als 'eene karikatuur. Tot in het bespottelijke heeft hij zijne rol overdreven' (p. 185). Niettemin was Rosenveldts 'Vegezak' geliefd bij het publiek, en hij zou deze rol tot op hoge leeftijd blijven spelen, evenals de rol van 'Sanche Pance' overigens. Rosenveldt mengde zich na zijn verhuizing uit Rotterdam in het culturele leven van Amsterdam. Zo werd hij kort na aankomst lid van het 'Kunstkweekend Collegie onder de zinspreuk V.W.', een besloten genootschap dat eenmaal per week bijeenkwam en waarvan vele Amsterdamse acteurs lid waren.

Voor grappen en stunts was Rosenveldt altijd in, en ook in Amsterdam zijn daarvan voorbeelden bekend. Om gemakkelijk allerlei pruiken en hoeden te kunnen dragen, was zijn hoofd altijd kaalgeschoren. Toen hij eens een rol moest spelen in een stuk waarin een brand voorkwam, droeg hij een ijzeren helm, verborgen onder een dikke pruik. In de coulissen stak hij de pruik in brand, waarna hij met een brandend hoofd het podium betrad. In een ander komisch voorval draaide het eveneens om een pruik. De deftige acteur Cornelis Evers daagde Rosenveldt uit tot een duel, wegens een beledigende uitspraak. Toen de twee heren in het Leidsche Bosje tegenover elkaar stonden, klaar om te beginnen, riep Rosenveldt tot de secondanten: 'Een ogenblik heren. Je kunt nooit weten! Dat ding kon een malheur passeeren', waarna hij zijn pruik afzette en aan een boomtak hing. Zijn opponent kon na Rosenveldts 'En garde' zijn lachen niet meer inhouden, zodat het duel met een sisser afliep.

Op 25 oktober 1838 vierde Rosenveldt gelijktijdig zijn vijftigjarig acteursjubileum en zijn 25-jarige verbintenis aan de Amsterdamsche Stadsschouwburg. Drie jaar later kwam de goede verhouding met deze werkgever onder druk te staan, toen in 1841 een nieuwe, zevenkoppige directie aantrad. Deze bezuinigde op de gages en hief het steunfonds voor oude acteurs op. Enkele spelers namen uit onvrede ontslag, en Rosenveldt tekende tegen de maatregelen protest aan. Het gevolg was dat het engagement van de inmiddels 73-jarige acteur in mei 1842 werd beëindigd. Publiek en pers waren hierover woedend. De Spectator (12-12-1842) schreef: 'Hoe hebt gij het, Directeuren! over uw gemoed kunnen krijgen, dat de grijze Rosenveldt, voor het personeel van den Stads-Schouwburg werkeloos werd?' (p. 46). Hij liet zich echter niet van het toneel verdrijven. Twee jaar lang gaf hij door heel Nederland optredens, onder meer in Rotterdam en Groningen, tot hij in het voorjaar van 1844 opnieuw in Amsterdam werd geëngageerd. In de Stadsschouwburg stond Rosenveldt op 28 mei weer op het toneel in zijn vertrouwde rol van 'Sanche Pance', en tot twee weken vóór zijn dood zou hij hier blijven spelen. In het najaar van 1847 overleed hij op 79-jarige leeftijd, na een kort ziekbed.

Frits Rosenveldt was tijdens zijn lange toneelcarrière een geliefde komiek, die honderden uiteenlopende rollen vertolkte en zowel in Rotterdam als Amsterdam grote populariteit genoot. Hij was de stamvader van een van de bekendste Nederlandse toneelspelersgeslachten: de Bouwmeesters. Louis Bouwmeester en Theo Mann-Bouwmeester waren Rosenveldts kleinkinderen.

Archivalia:
Personaliamap in het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.

Literatuur:

  • C.F. Haug, Brieven uit Amsteldam over het Nationaal Tooneel en de Nederlandse Letterkunde (Vertaald uit het Duits, Amsterdam 1808).
  • [L.A.C. Hesse,] Toneelkundige brieven, geschreven in het najaar 1808. Ten vervolge op de brieven uit Amsteldam, over het Nationaal Tooneel en de Nederlandse Letterkunde van C.F. Haug (Amsterdam 1808).
  • De Tooneelkijker, Tweede Deel (Amsterdam 1817); Amsterdamsche Courant, 3-4-1821.
  • Necrologie in Algemeen Handelsblad, 29-11-1847.
  • W. van Korlaar, 'Een Oranjeklant op het Rotterdamsch Tooneel,' in Nieuwe Rotterdamsche Courant, 15-11-1888 en 16-11-1888.
  • J.H. Rössing, 'Een Oranjeklant!', in Het Nieuws van den Dag, 12-8-1899.
  • J.H. Rössing, 'Louis Bouwmeester. Bij de herdenking van zijn 40-jarige tooneelloopbaan,' ibidem, 18-12-1901.
  • Ben Albach, Helden, draken en comedianten. Het Nederlandse toneelleven voor, in en na de Franse Tijd (Amsterdam 1956) 50-52.
  • Joh. M. Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten (Amsterdam 1965) 162-163.
  • De Koninklijke Schouwburg (1804-2004). Een kleine Haagse cultuurgeschiedenis. Onder red. van Paul Korenhof (Zutphen 2004).
  • Simon Koster, De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Assen 1973) 3-40.
  • Henny Ruitenbeek, '13 november 1813. Frits Rosenveldt treedt op in de Rotterdamse Schouwburg met een oranje lint om zijn hoed,' in Een theatergeschiedenis der Nederlanden. Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen. Onder hoofdred. Van R.L. Erenstein (Amsterdam 1996) 374-381.
  • Pauline van den Heuvel, 'In één woord: Men zorge voor elkander!' Tonelisten en vrijmetselarij 1795-1844 [Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam] (Amsterdam 2003).

Portret:
Frederikus Adrianus Rosenveldt (omstreeks 1830); portret door J. Pluckx (detail) (afgebeeld in: Joh. M. Coffeng, Lexicon van Nederlandse tonelisten (Amsterdam 1965) afb. 12).

Auteur: Liesbeth Sparks

laatst gewijzigd: 08/11/2022